Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Heeft [18]Hij [19]hem geslagen, [20]gelijk Hij [21]dien geslagen heeft, die hem sloeg? Is [22]hij gedood, gelijk [23]zijn gedoden gedood zijn geworden? 18. Te weten de Heere. 19. Te weten Jakob, dat is, het volk van God. 20. Dat is, zo hard. 21. Hebreeuws, gelijk Hij zijnen, [te weten, Jakobs] slager, [te weten, den Babylonier] geslagen heeft? 22. Te weten Jakob. 23. Te weten, van den koning van Babel. Anders: [zijne gedoden] te weten, van God, die God in zijn toorn gedood heeft. De zin is: Dat God veel genadiger met zijn volk handelt als Hij het kastijdt, dan Hij met de vijanden zijns volks omgaat.